De pil is wrang.
Smaakt bitter.
Ik slik.
Met open mond.
Gulzig verdoofd.
De pil is zuur, en vuil.
Ik vul me.
Die ene grens voorbij.
Fluisterend ga ik verder;
zie mij, zie mij.
Het vuur woekert.
Borrelt, ontpopt zich als een vulkaan.
Ik slik dieper.
Geen uitbarsting mag ontstaan.
Inwendig totaal verbrand.
Uitwendig niet eens ontdaan.
Alsof ik onverschilligheid plots omarm.
Er verschijnt een lach op mijn gezicht.
Verzoenend.
Verbloemd.
Lieflijk.
Heb me lief-lijk.
Gevoelens onder de knoet.
Duidelijk dat ik wroet.
Tussen wat ik voel, denk en wil.
Ik maak ze zoet, die bittere pil.
Om niet stil te staan bij wat ik voel, wat ik wil.
Een bitter-zoete pil.
(Alsof dat is wat ik écht wil. )
Het maakt me leeg, en stil.
Heel stil.